Mensen onderweg
Land van opportunitaal
Migrerende werknemers
Migrerende werknemers
Al eeuwenlang en op alle continenten heeft arbeidsmigranten oplossingen aangeboden voor werkgelegenheid in de landbouw, wat seizoensgebonden en onvoorspelbaar is.
Migrerende werknemers gaan samen met oogstcycli, die meestal handenarbeid, repetitieve en gemakkelijk te leren taken uitvoeren. Vanaf het midden van de 20e eeuw wonnen andere vormen van migratie aan belang als gevolg van de snelle industriële groei. Bepaalde economische gebieden bieden werk aan duizenden migranten, die op hun beurt een belangrijke bron van vaardigheden en arbeid bleken te zijn: Een situatie die voor beide partijen gunstig is en die vaak werd gestimuleerd door staatssteun en georganiseerde rekrutering.
De hier in 1949 afgebeelde personen zijn al snel begonnen met werken in de Britse textielindustrie. 55 Italiaanse vrouwen begonnen met een trein van Londen tot Lancashire, waar zij als wevers zouden worden opgeleid in het kader van de „Westward Ho” -regeling. Deze regeling werd voorgesteld door de Britse minister van Arbeid en werd gericht op Europees vrijwilligerswerk: continentale Europeanen die na de Tweede Wereldoorlog zijn uitgenodigd om in het Verenigd Koninkrijk te komen werken.
In West-Europese landen was de mijnbouwsector een van de belangrijkste werkgevers van arbeidsmigranten vanaf het einde van de 19e eeuw. Reeds in de jaren 1920 hebben de nationale regeringen arbeidsprogramma's opgezet om bij te dragen aan de toenemende vraag naar producten. Een mogelijke onderliggende reden voor het aantrekken van werknemers uit het buitenland was het voorkomen van akkoord met de protesten van lokale arbeiders, die campagne voerden voor betere arbeidsomstandigheden.
Een specifiek probleem in de Nederlandse regio Limburg in de jaren 1950 heeft geleid tot de behoefte aan buitenlandse werknemers: jonge lokale werknemers hebben het vertrouwen in de sector verloren en vroegen om lichtere, beter betaalde banen.
Vier grote mijnbouwondernemingen hebben besloten om internationale personeelswerving gezamenlijk te organiseren, eerst in Italië, later in Spanje, Joegoslavië en Marokko. Mijnwerkers werden gescreend en ondervraagd, en werden vervolgens naar het noorden vervoerd, waar zij de mijnbouwinstructies kregen en voor de duur van hun contract waren ondergebracht.
Met name de instroom van migrerende werknemers — in het bijzonder de duizenden mijnwerkers — die zijn verzameld op relatief kleine gebieden, generaliseerde lokale tekorten op de woningmarkt. In Nederland ging het bij migrerende mijnwerkers vaak om alleenstaande mannen met een tijdelijk contract, die behoefte hadden aan goedkope en praktische accommodatie. In eerste instantie gingen velen aan boord met lokale gezinnen.
Maar toen de ruimte kort groeide, moesten zij in ploegendienst gaan slapen, aangezien hun kamers gelijktijdig aan verschillende werknemers werden verhuurd. Daardoor zijn mijnbouwbedrijven opgericht, namelijk „woonorden” (chalets of kazernes) en „gezelhuizen”: grote gebouwen waar mannen kunnen slapen, koken en gesocialiseren — zoals blijkt uit dit beeld van de Italiaanse mijnwerkersin Leyenbroek-Sittard. Zelfs tientallen jaren na de sluiting van de mijnen zijn er nog steeds migrantengemeenschappen die zich op deze gebieden concentreren.
In landen als Frankrijk, België en Nederland heeft de groei van de migrantenbevolking geleid tot de bouw van „cités ouvrières”: groepen van arbeidershuizen, vaak met collectieve voorzieningen. Het hier beschouwde cité bouwde uit van Regout: een moderne, gemechaniseerde fabriek van faience in Maastricht. Afgezien van fabrieken en huizen kan een grote rode structuur worden gezien (links onderaan het imago) waar veel gezinnen samenleven.
In Banaat, een historische regio in Zuidoost-Europa, leidde migratie tot de bouw van een volledige stad.
Na het verlaten van de Turkse naar de Oostenrijkse regel door het vredesverdrag van Passarowitz, drie ronden van georganiseerde hervestiging (of 'Schwipperege') hierop volgden. Charlottenburg (1771) werd tijdens de tweede golf gebouwd op basis van de „Earl of Clouy” en de Aldrudingen, voorzitter van Banat.32 kolonisten met in totaal 131 mensen werden meer dan 412 kadastrale acre overgedragen voor het cirkelvormig dorp, zodat een kerk, begraafplaats, pub, slachthuis en hooiopslagruimte kon worden gevestigd. Historische kaarten — zoals die welke hieronder worden weergegeven — zijn waardevolle getuigen van de geschiedenis van Charlottenburg, aangezien zij de namen van eigenaars en huurders bevatten, alsook informatie over de eigenschappen en de teelt.